Voor een reeks werkzaamheden in de bouwsector moest tot 1 januari 2019 u als aannemer een specifieke beroepsbekwaamheid hebben. De volgende activiteiten vereisten een bewijs van beroepsbekwaameheid:
- Ruwbouw
- Stukadoor-, cementeer- en dekvloerwerken
- Plaatsing tegel-, marmer- en natuursteen
- Dakdekkers- en waterdichtingswerken
- Schrijnwerker of glazenmaker
- Algemene schrijnwerken
- Eindafwerking
- CV, klimaatregeling, gas en sanitair
- Elektrotechnische activiteiten
- Algemeen aannemer
- Installateur-frigorist.
Dit was van groot van belang. Zonder de erkenning vereiste beroepsbekwaamheid kon de aannemingsovereenkomst m.b.t. deze n activiteiten nietig worden verklaard. Dit had tot gevolg tot gevolg dat de overeenkomst als niet bestaand werd aanzien.
De rechtbank kon dan “teruggaan” naar de toestand voor er ooit een overeenkomst werd gesloten. De aannemer liep m.a.w. het risico alle gelden die hij van de opdrachtgever had ontvangen terug te moeten geven. Wel waren er rechters die milderden, en dan een billijke vergoeding toekenden op grond van “verrijking zonder oorzaak” van de klant. Dit gebeurde dan wel steeds zonder nog enige “winst” voor de aannemer toe te kennen.
Sedert 1 januari 2019 is onder druk van Europa deze verplichting weggevallen. Het in bezit hebben van het attest van beroepsbekwaamheid is dus strikt genomen niet langer vereist.
Dit betekent echter geen vrijgeleide voor de aannemingsovereenkomsten die werden afgesloten vóór 1 januari 2019. Voor die overeenkomsten is de overwegende visie dat de nietigheidssanctie nog steeds kan worden ingeroepen.
Het blijft dus bijgevolg van belang voor aannemingsovereenkomsten afgesloten voorafgaand aan 1 januari 2019 om de juiste beroepsbekwaamheden te hebben voor de werken die u uitvoert of laat uitvoeren door een onderaannemer.